Ineke Hauer, Inleiding boek ‘Hoog Water’, Rotterdam najaar 2001, Uitgeverij Bosbespers BBPN 90 6366 110 (uitverkocht)
Het was zeker geen liefde op het eerste gezicht, die keer dat ik voor het eerst in New York kwam. Ik herinner me nog goed de gevoelens van verwondering, verbazing en genot van het moment dat mijn blik als vanzelf omhoog gleed langs de torenhoge gebouwen en zich vasthaakte aan wat zich op de daken van die gebouwen bevond. Grote houten tonnen stonden daar. Tonnen die er uitzagen als grote wastobben afgedekt met een puntig dakje en stonden op indrukwekkende stellages van ijzer of beton. Het was een moment ook van vage herkenning. Ik had ze ooit eerder gezien in een televisiedocumentaire over een bedrijf dat deze watertanks, want dat waren het, onderhoudt en repareert. Kennelijk doordat ik het toen al interessant vond, zijn beelden daarvan in mijn herinnering blijven hangen.
Na dit bezoek aan New York in 1999 werd me duidelijk dat ik gefascineerd was geraakt door watertanks. Bij thuiskomst in
Rotterdam bleek ik twee filmrolletjes volgeschoten te hebben met alleen maar beelden waar watertanks op voorkwamen. De
collage die ik van deze foto's maakte, werd een zoekopdracht aan de kijker: wat is de overeenkomst op de foto's? Ik had
een eenvoudig cameraatje meegenomen. Mijn reisdoel had die eerste keer niets te maken met fotograferen, of met watertanks.
Waar mijn interesse voor de watertanks op de daken van New York vandaan kwam, of mee te maken kon hebben was niet duidelijk.
Ik kende niemand die deze fascinatie deelde.
In plaats van het onderwerp te laten rusten werd ik, juist door het gebrek aan respons op mijn enthousiasme voor de watertanks,
geprikkeld door een aantal vragen. Waarom waren televisiebeelden van de tanks in mijn herinnering blijven hangen? En waarom
trokken de watertanks vanaf het moment dat ik ze zag zo mijn aandacht dat ik er twee filmrolletjes mee volschoot? Had het te
maken met de vorm of de functie van de tank, of met het materiaal waarvan ze gemaakt zijn. Met de ongerijmdheid van die
ouderwetse vaten op zulke moderne gebouwen? Als ik door de straten van New York liep wist ik een wereld boven me met een
geheel eigen schoonheid
New York is een stad met een intrigerende gelaagdheid. Drie werelden met ieder een eigen sfeer en betekenis. Er bevindt zich
een wereld onder de grond. Een onderwereld met tunnels en rails waar mensen zich in metro's en treinen verplaatsen. In
sommige tunnels wonen zelfs mensen die daar feilloos hun weg weten te vinden. Dan is er de middenwereld op straatniveau.
In de 24-uurseconomie die New York kent is daar altijd beweging en leven. Het is de wereld die zich het meest opdringt en
het minst raden laat, doordat hij het dichtst staat bij wat ons bekend is. En als derde wereld is er de bovenwereld, die
zich bevindt op de daken van New York. Een wereld in de lucht met een hemelse, of beter nog, mystieke uitstraling.
Deze gelaagdheid - in de onderwereld het uitgebreide tunnelnetwerk, daarbovenop de torenhoge gebouwen van de middenwereld en
daar bovenop weer een waterwereld gestopt in grote massief houten vaten - leidt tot verbazing en tot vragen over hoe het
mogelijk is dat op én onder een verhoudingsgewijs toch klein oppervlak zoveel gebouwd, gewoond en gewerkt kan worden.
In deze vragen ligt waarschijnlijk het antwoord besloten waarnaar ik op zoek ben. Ik heb niet direct een antwoord omdat al
je zintuigen letterlijk en figuurlijk op verschillende niveaus worden aangesproken als je in New York rondloopt. Dit
intrigeert me dusdanig dat ik een project ben begonnen met de titel Watertanks in New York: de Kunst van Water. Dit
project is een zoektocht die gaat over een fascinatie.
Inmiddels ben ik een aantal keren in New York geweest. Gewapend met een professionelere camera heb ik de stad doorkruist. Ik heb gebouwen beklommen, halsbrekende toeren uitgehaald bovenop een watertank in aanbouw, onder winderige omstandigheden, om foto's te maken, waarbij ik respect heb gekregen voor de mannen die in weer en wind onderhoudswerk plegen aan de tanks of deze nieuw bouwen. Ik heb gesprekken gevoerd over en onderzoek gedaan naar de watertanks. De American Pipe & Tank Lining Co, één van de drie bedrijven die de watertanks in New York nog steeds bouwen en onderhouden, is me zeer behulpzaam geweest. De American Pipe is ook het bedrijf dat heeft meegewerkt aan bovengenoemde documentaire. De foto's in dit boekje vormen een kleine selectie uit de hoeveelheid foto's die ik heb gemaakt en zijn uitgezocht op hun relatie met de tekst. Alle foto's en dia's, de verzamelde informatie en de contacten die ik in het kader van het project heb gelegd vormen de inspiratiebron voor de verdere ontwikkeling van het project Watertanks in New York; de Kunst van Water.
De eerste presentatie van de resultaten van mijn zoektocht vond plaats door middel van een expositie bij Karelse Van der Meer
Architecten in Rotterdam. Een expositie die voornamelijk bestond uit foto's van de watertanks en een installatie van
drinkwaterbekertje met een afdruk van een watertank erop. Een expositie bij een architectenbureau, omdat watertanks immers
deel uitmaken van het stedelijk landschap.
De tweede presentatie bestaat uit dit boekje Hoog Water. Want in mijn zoektocht ontdekte ik toch niet de enige te zijn die
geraakt is door de watertanks in New York. En hoe anders dan via communicatie en reflectie kunnen kennis en inzicht zich
verdiepen en antwoorden gevonden worden?
Hiermee volg ik de uitgezette lijn om door middel van beeld, woord en geluid het project Watertanks in New York: de Kunst
van Water te realiseren. In de expositie stond het beeld centraal. In dit boekje neemt het woord een belangrijke plaats in.
Beeld, woord en geluid vormen mijns inziens een drieëenheid die leidt naar een antwoord op de vraag, waar of waarin mijn
fascinatie zijn oorsprong vindt.
Tot slot wil ik op deze plek mijn dank uitspreken voor alle ondersteuning en medewerking die ik tot nu toe heb gekregen om mijn ideeën vorm en inhoud te geven. In het bijzonder wil ik noemen: Rascha Peper, Peter Rokers, Bas Rokers, Joke Vos en Willem Hein Schenk. Robert Kloos van het Nederlandse Consulaat in New York en de uitgever van dit boekje, Rody Chamuleau.
inhoud: